[Noot: waarschijnlijk een vrij onnuttig deel om een dagboek van te maken, einde van het avontuur enzo, maar ik heb nu tijd ervoor en plus, het is lang geleden dat ik nog eens iets heb geschreven dat niet met fysica te maken had ]
Dagboek van Kareja Doh'Chae
I. Niet Langer BlancoDeze woorden markeren het begin van een heel nieuw boek en een nieuwe pagina in mijn leven. Na zes quasi onbewogen jaren lijkt het erop dat ik me eindelijk terug in de avonturen kan storten, Satuaria weet hoezeer ik dat gemist heb. Het leventje van reizen, onderzoeken en leren dat ik heb geleid na het uiteenvallen van mijn oude avonturiersgroep was niet slecht, maar veel langer had het toch niet moeten duren.
Het begon allemaal bij een oude kasteelruïne. Ik hoorde geruchten over vreemde voorvallen en na wat rondvragen en peuteren kwam ik erachter dat deze ruïne zich pal boven een knoop van twee astraallijnen bevindt. Dat klonk wel als een studieobject dat de moeite waard was, dus ging ik eens mijn licht opsteken. Na in de kelder rondgekeken te hebben, bleek dat ik zou moeten graven en dat zou ik onmogelijk alleen aankunnen. Terug naar de stad om twee mannen in te huren dus. Tijdens mijn afwezigheid was er blijkbaar iemand in het kasteel geweest, aangezien ik de restanten van een vuur en banken aantrof op de binnenplaats, evenals een stel rode haren. Vreemd.
II. TumultTerwijl de mannen zich moe maakten met het graafwerk ging ik even een frisse neus halen op de kantelen. Toen ik buitenkwam, hoorde ik allerlei lawaai ergens in het omliggende bos. Vanuit mijn veilige uitkijkpost boven op de muur kon ik een heel stel orks, ik schat een stuk of vijftig, zien, vergezeld van nog vier gevechtsogers en, vreemd genoeg, twee vrouwen. De orks verdwenen het bos in aan de ene kant van de open plek waarop ze zich bevonden, de vrouwen liepen weg de andere kant op. Het lawaai nam toe...ik kreeg de indruk dat er ergens een stel onfortuinlijke reizigers werd aangevallen door die horde orks.
Toen de open plek leeg was besloot ik op onderzoek uit te gaan. Onderweg naar het centrum van het tumult werden de orks die me voor mijn voeten liepen ongenadig uit de weg geruimd. Het boogschutterscontingent kreeg zijn handen vol aan een stel (door mij opgeroepen, hehe) behulpzame kraaien. De slachtoffers waren een stel mensen en soldaten die zich hadden teruggetrokken in het bos aan de andere kant van de weg. Vele dode soldaten lagen overal verspreid, en eerlijk gezegd zag het er niet zo goed uit voor deze mensen. Het schoot me te binnen dat, moesten ze de ruïne kunnen bereiken, ze in relatieve veiligheid zouden zijn, of zich tenminste op een beter verdedigbare plaats zouden bevinden. Vol goede bedoelingen vloog ik dus snel op mijn stok de weg over, maar toen ik geland was bevond ik me ineens oog in oog met een pijlpunt. Geen prettig gezicht, dat kan ik je vertellen. De soldaten leken niet erg geneigd me te vertrouwen, maar dankzij mijn aanzienlijke overtuigingstalent (oké oké, en een beetje hulp van een TSA-gewijde en een krijger) kreeg ik ze toch zover dat ze me wilden volgen. Na een snelle vlucht bereikten we de ruïne zonder al te veel moeilijkheden, waar we direct het ijzeren valhek naar beneden lieten.
III. OnheilIk kwam erachter dat dit groepje, bestaande uit Dexter Nemrod, een aantal soldaten met hun kapitein, een TSA-gewijde en een krijger, een escorte vormde voor Rohaja von Gareth, de toekomstige keizerin van het Keizerrijk. Het doel was om haar veilig in Gareth te krijgen. Nu zaten we natuurlijk wel een beetje vast in het kasteel. Het plan om op zoek te gaan naar een ondergrondse vluchtweg ontstond, en een groepje mensen werd samengesteld om in de kelder te gaan kijken. Benieuwd als ik was naar de voortgang van de graafwerken, en natuurlijk omdat ik als enige de weg een beetje kende, ging ik mee. Beneden aangekomen bleek dat mijn mannen al goed werk hadden geleverd; de put was al een meter of twee diep. Met een touw om mijn middel en een gespierde soldaat aan het andere uiteinde daalde ik erin af. De bodem voelde hard onder mijn voeten, en toen ik erop stampte begon er een stuk af te brokkelen. Uiteindelijk was het gat groot genoeg om erin af te dalen, wat ik dan ook deed. Beneden vond ik een gang uitgehouwen in steen die zich in twee richtingen uitstrekte, de duisternis in. Nieuwsgierig als ik ben (oh, dat wordt nog eens mijn dood!) besloot ik me op mijn eentje in de richting van de astrale knoop te begeven in plaats van te wachten op de graafmannen. Helaas stond daar ineens een gemetselde stenen muur met een BORoncirkel erop voor mijn neus die me de doorgang belette. Met tegenzin maakte ik rechtsomkeer, na een mentale notitie gemaakt te hebben om later een bijl of zoiets mee te brengen.
De andere richting van de gang leidde naar een splitsing waarbij de rechtergang omhoog liep en de linker omlaag. De rechtergang bleek dood te lopen (haha) op een soort mortuarium, zo oud dat de inscripties vervaagd waren. Terwijl ik terugwandelde naar de splitsing hoorde ik ineens allerlei akelige geluiden. Tot mijn schaamte moet ik bekennen dat daar, op dat moment, mijn zenuwen het begaven en ik van angst in een hoekje kroop. Toen ik weer wat vat kreeg op mezelf wilde ik toch liefst zo snel mogelijk uit de gangen weg en liep snel richting het gat. Daar gebeurde van alles tegelijk; de wacht die met het touw boven zou wachten hing over het gat, zijn ogen uitgestoken en zijn bloederige mond tandeloos. Boven hoorde ik de TSA-gewijde Dawn en de krijger Thenaka, maar ik kreeg de tijd niet om me opgelucht te voelen, want ineens was er daar een ijzige windvlaag in mijn nek en een kille tong aan mijn oor. Ik schreeuwde het uit. Vanaf dan is alles een beetje wazig, op de een of andere manier geraakte ik terug boven de grond en weer in de open lucht. Mijn twee graafmannen waren nooit aangekomen in de kelder, enkel hun spades werden teruggevonden. Ik voel me eerlijk gezegd wel een beetje schuldig en hoop dat ze geen families te onderhouden hadden...
IV. Verborgen En VergetenOndanks al deze mysterieuze gebeurtenissen moesten we terug de kelder in, wilde ik ooit ontdekken wat er achter die muur zat...en wilden we ooit een uitweg vinden natuurlijk. Deze keer gingen er meer soldaten mee, en niemand mocht van de groep gescheiden raken. Maar op de een of andere manier verloren we onderweg tóch nog iemand. Uiteindelijk ging ik de gang in, samen met de kapitein, Thenaka, Dawn en een stel spades. De muur had geen schijn van kans. Wanneer de stofwolk wat optrok keken we met z'n allen nieuwsgierig door het gat...en mijn hart stond even stil. Een ziekelijk groen lichtende verschijning dreef akelig stil op ons af. Mijn pijlen bleken nutteloos tegen deze onnatuurlijkheid, evenals de zwaarden van Thenaka en de kapitein. Met het idee dat magie het misschien wel zou deren, spuugde ik mijn heksengal eropaf. Het bijtende zuur deed het zichtbaar geen genoegen; het draaide zich om en droop af.
Verderop kwamen we op een open ruimte, voorzover ondergrondse ruimtes open kunnen zijn dan, waar drie gangen verder liepen. Voor we er eentje konden kiezen, kwamen er drie skeletten aangewankeld. Deze bleken lang niet zo'n beproeving als de ondode, want na een afranseling met zwaard en stok beten ze al in het stof. De middelste gang leek ons de meest voor de hand liggende keus. We volgden hem, onderweg gracieus een boobytrap ontwijkend, tot hij uitkwam op een tombe met een stenen graf in het midden. Ik kon een zeer krachtige en zeer oude magie voelen die uitging van het graf. Het duurde dan ook niet lang voordat we behalve avonturiers ook grafschenners genoemd konden worden. Wat we binnenin vonden was verre van mooi, maar het was nog net te zien dat het ooit een vrouw geweest was. Veel speciaals was er echter niet aan te zien.
V. Een Ademtocht VerderOp een gegeven moment kon Dawn de spanning niet langer aan en panikeerde, waarop ze zich prompt omdraaide en terug de gang in verdween. Wetende dat het levensgevaarlijk was om alleen rond te dwalen, zat er niks anders op dan haar te volgen. We vonden haar uiteindelijk terug, trillend in een hoekje van het mortuarium waar ik voorheen al over schreef. Thenaka slaagde erin haar te kalmeren, gelukkig. Net wanneer we terug wilden vertrekken, voelde ik ineens een stekende pijn in mijn rug, gevolgd door het akelige gevoel van koud staal dat zich een weg baande door mijn vlees. Ik hoop niet dat ik nog vaak zo wordt neergestoken, het was absoluut niet iets wat ik nog eens wil meemaken! Bijna bewusteloos nu zag ik hoe Thenaka de kapitein van me wegtrok en er een eind aan maakte. Aan de kapitein, bedoel ik. Vlak voor hij stierf zag ik de bezetenheid wegtrekken uit zijn ogen en hij fluisterde zijn laatste woorden: "Zeg Rohaja dat het me spijt". Weer een mysterie erbij, hoe fijn.
VI. Duister VuurWe besloten toch terug naar de tombe te gaan om te zien of we geen einde konden maken aan het gespook in het kasteel. Ik moest hard op mijn tanden bijten om in beweging te kunnen blijven, maar het ging nog. Bij het graf aangekomen stak Thenaka zijn toorts in de dode, en het opgedroogde, verschrompelde lijk vatte vlam alsof het een bosje oud stro was. Nou, als we hoopten dat dit het spoken zou stoppen zaten we er heel erg naast! Het kasteel begon verschrikkelijk te schudden en te beven, en toen we wilden maken dat we boven de grond kwamen voor heel de boel instortte, botsten we weer op die groene ondode griezel van daarvoor. Met slappe knieën ging ik achter het graf staan, ik weet dat het vreselijk laf is, maar ik had echt nog geen zin om de wereld vaarwel te moeten zeggen. Ik hoorde Thenaka wat schreeuwen over een ketting en dat hij het wilde stukslaan, wat hij dan blijkbaar ook deed. En er gebeurde...niks. Vervolgens zag ik hem als een gek de scherfjes bijeen vegen en de ketting aandoen bij het halfverteerde lijk. En er gebeurde alweer...niks. Ondertussen bleef de ondode aanvallen lanceren en het kasteel bleef schudden. De situatie zag er vrij uitzichtloos uit, moet ik toegeven. Totdat Dawn en de ondode op de een of andere manier elkaar aanraakten, en de verschijning gepijnigd terugdeinsde. Dawn, handig gebruik makend van haar gewijdheid waar de ondode blijkbaar niet bestand tegen was, deed een knuffelaanval. De schim werd opeens een heel stuk schimmiger! Na een heel knuffelige geluksknuffel had de ondode genoeg gehad en keerde terug tot een wolkje rook, en toen niets meer. Het beven hield plots op, en hierna heb ik ook geen vreemde verschijnselen meer waargenomen.
VII. SchijnIedereen had het nu wel gehad onder de grond en wilde niks liever dan de blauwe lucht weerzien en het groene gras kussen (althans ik toch, hah). Maar het leek alsof onze moeilijkheden nog niet ten einde waren, want wat we zagen daar bij het gat terug naar boven maakte me verre van vrolijk: een stel orks die een gewonde Rohaja meevoerden. Gelukkig waren een paar orks niks vergeleken met een ondode verschijning, dus deze klus was snel geklaard. Of, dat dachten we, tot we boven op de binnenplaats niemand anders dan...Rohaja zagen staan! Thenaka en Dawn probeerden uit te vissen wie de echte Rohaja was, door middel van vragen en een behulpzame Dexter. Ik kon hun conclusie niet zo goed volgen, maar blijkbaar was degene die we net hadden gered niet de echte. Thenaka sloeg haar net zolang tot ze iets los zou laten, maar toen ze bewusteloos viel nam ze haar ware gedaante weer aan. Heel efficiënt, moet ik zeggen. Deze vrouw bleek eigenlijk Rohaja's tweelingzus Ypollitia te zijn, en wanneer de echte Rohaja dit zag, liet ze ons in de boeien slaan. Ja hoor, we redden haar en haar zus en dan krijg je zoiets. Je zou al bijna willen dat je gewoon schaapsherder als beroep had gekozen, de schapen doen tenminste zo lastig niet. Gelukkig was Dexter Nemrod er ook nog en kon Rohaja overtuigen van onze goede bedoelingen.
Je hebt geen idee hoe blij ik was toen we afspraken om een nachtje te slapen en pas 's morgens verder te trekken richting Gareth. We bereikten de stad gelukkig zonder verdere incidenten, en bij het binnengaan gaf ik mijn ogen de kost. Vooral de tempels gewijd aan de Twaalf waren onuitsprekelijk indrukwekkend. Toen we de huidige regent en moeder van de keizerlijke zussen tegen het lijf liepen, nam zij hen beide weer onder haar hoede. Ik keek al uit naar een goede herberg: een fatsoenlijke maaltijd en een echt bed om in te slapen! Maar deze dagdromerij werd ruw verstoord door Dexter met de verontrustende opmerking: "Ik ga nu iets doen wat ik al heel lang heb willen doen", dadelijk gevolgd door een ronduit alarmerend bevel: "Sla ze in de boeien!". Ik dacht er nog even over om op mijn stok te stappen en het luchtruim te kiezen, maar dat leek eigenlijk toch niet zo verstandig. Dexter liet ons in de kerker smijten voor de nacht, met het vooruitzicht op de dood de volgende dag. Dit was niet echt wat ik in gedachten had.
VIII. Dood Leuk's Morgens werden we niet al te zachtzinnig gewekt, en meegenomen naar een grote zaal. Ons werd bevolen ons languit op de grond te werpen, op de strategisch geplaatste matjes. Thenaka's trots speelde hem parten en hij weigerde. Ik weet niet wat Dexter tegen hem zei, maar uiteindelijk knielde hij toch.
Toen een zeer verbaasd klinkende Rohaja verscheen, bleek dat het allemaal een grote grap was van Dexter. Maar door zijn grapje stonden wij nu in oneervolle gevangenisplunje voor een hooggeplaatst gezelschap. Als dat die man zijn idee is van een grap, wil ik écht niet weten wat hij doet met waarlijke misdadigers!
Maar goed, als beloning voor alle doorstane moeilijkheden kreeg ik een keizerlijke brief goed voor één maand onderwijs aan eender welke magiërsacademie. Ik weet al wat ik graag van hen wil leren! Thenaka en Dawn kregen vast ook iets, maar ik was iets te veel bezig mezelf in bedwang te houden en Dexter niet aan te vliegen (oh jee, ik heb een slechte ervaring met het aanvliegen van belangrijke personen...maar dat was een heel ander boek).
Nota aan mezelf: ik snap nog niks van heel het gedoe met de orks en Rohaja en haar zus en wat de rol van Dexter en die andere vrouw die ik zag hierin was. Misschien kan ik nog iets doen om hier achter te komen, aangezien ik in de buurt blijf in verband met het grote toernooi waar ik zeker aan ga deelnemen!